Gifgroen

“Maar wat kunnen we hieraan doen?” Doek vraagt het, met wanhoop in zijn stem. Zijn ogen zijn gericht op de donkere wolk die hij vanachter zijn raam ziet.
“Het is nog een geluk dat we nu kunnen oogsten. Vorig jaar stond alles nog op het land.”
Jok ziet de zwerm in de verte ook en zucht dan: “Ik ga naar Noorden, raad vragen aan de dwergen daar. Die hebben al eerder de reuzenflatsers weggejaagd. Zij weten wat ze moeten doen. Ons lukt het niet. Dat hebben we vorig jaar gezien.”
“We kunnen je niet missen, Jok,” zegt Doek. “Voordat je in Noorden bent, en dan nog terug.”
Maar Jok laat zich niet tegenhouden: “Het kost me twee dagen om er te komen. Zo lang moeten jullie stand houden.”
Doek kijkt naar Jok: “Maar hoe moet het ons lukken om stand te houden?”
“We gaan eerst de oogst binnen halen. Met een beetje geluk zijn we de zwerm voor. Jok en Var gaan op pad en wij gaan met de dorpers aan het werk. Kom!” Sifa staat al op. Ze is strijdbaar en weet hem mee te krijgen.

Drie dagen hebben ze, voor de reuzenflatsers in de buurt zijn. De grote donkergroene insecten hebben reusachtige vleugels, en vreten de akkers kaal. Ze zijn meer dan 2 meter lang en hun koppen hebben gifgroene ogen. Maar het allerergste is nog de poep die ze achter laten. Grote flatsen die ze overal laten vallen, precies een uur nadat ze gegeten hebben. Het landschap verandert in een vieze groene drab. Ze zijn bijna niet te bestrijden en de Zuidammers vrezen dan ook voor het ergste. Tot nu toe konden de stenen huizen van het dorp hen tegenhouden. Maar voor hoe lang nog?
Doek, Sifa en de dorpers werken van zonsopgang tot zonsondergang om hun oogsten veilig naar binnen te krijgen. De zwarte wolk komt langzaam dichterbij. Ze moeten doorwerken en er niet naar kijken. Met dit voedsel kunnen ze de winter doorkomen. Graan, mais, aardappels worden naar de grote schuren gereden. Appels worden geplukt en op de zolders gelegd.
Waar eerst de zon nog volop scheen, wordt het nu langzaam donker. Het is geen wolk die voor de zon komt, maar de grote zwerm reuzenflatsers houdt de zonnestralen tegen. Het licht wordt langzaam donkergrijs.

Aan het eind van de derde dag is het helemaal donker geworden. De dorpers verschuilen zich in hun huizen. Luiken worden voor de ramen gedaan en deuren worden gebarricadeerd.
Heel Zuidam houdt zijn adem in. Niet lang daarna klinkt een luid geklepper van reuzenvleugels van de reuzenflatsers. De zwerm strijkt neer in de velden rondom Zuidam. Ze eten alles wat de dorpers niet konden weghalen.
Doek en Sifa zijn nog niet de schuilkelder ingegaan, maar kijken door een kier van hun raam naar buiten. Sifa huivert: “Wat een vreselijke beesten, Doek. Moet je die ogen zien. Hoe moeten we daar vanaf komen?”
“Het gaat ons lukken, Sifa, heb vertrouwen in Jok. De dwergen willen hem vast wel helpen. We moeten wachten.”
Doek kijkt weer naar buiten. Hij ziet de reuzenflatsers steeds dichterbij komen. Er landen er zelfs in de tuin van het huis. Ze knagen aan de planten.
“Kom, we gaan naar de kelder, Sifa. Morgen zien we wel verder.”
Doek en Sifa lopen de trap af naar de kelder. Doek sluit het luik en Sifa steekt een lantaarn aan. Ze hebben dekens en kussens in de kelder gelegd. Na het eten gaan ze op de grond liggen, ze houden elkaar stevig vast en wachten tot het ochtend wordt. Slapen kunnen ze niet.

Als het eindelijk weer dag is, sluipen ze via de trap omhoog. Doek kijkt door de kier in het raam.
“Moet je zien, Sifa, het lijken er wel nog meer geworden.” Honderden reuzenflatsers zitten om hun huis en knagen de velden kaal. Er stond blijkbaar nog genoeg, want de zwerm is nog niet weg. Het land is bedekt met een groene laag.
Een brutale flatser begint aan de klimop te knagen die tegen het huis groeit.
Sifa houdt haar ogen strak op hem gericht, ze huivert van angst. Als ze naar de deur kijkt, ziet ze groene smurrie onder de deur doorkomen.
“O, Doek, de poep komt al onder de deur door. Getver.”
“Kijk, Sifa, kijk hier, door het raam.” Doeks stem klinkt opgewonden. Hij zit op zijn knieën voor het keukenraam. Sifa kruipt naar hem toe. Ze kijkt ook door het kiertje tussen de luiken.
Ze ziet een rood licht in de lucht, boven de bergen.
“Wat is dat?”
“Geen idee,” zegt Doek, “maar kijk naar de reuzenflatsers!” De enorme insecten zijn gestopt met knagen en draaien hun koppen naar het licht dat razendsnel groter wordt.
“Het zijn draken, Sifa. Dat moeten Jok en Var zijn. De dwergen hebben hen draken meegegeven.” Doek staat te springen in de keuken. Sifa zit nog op de grond. Ze durft nog niet op te staan.
“Dan zijn ze net op tijd, Doek!”
Ze ziet de reuzenflatsers omhoog vliegen, maar de draken zijn razendsnel. Ze duiken achter de flatsers aan en zodra ze er één dicht genaderd zijn, spuwen ze vuur. De reuzenflatsers worden geroosterd en storten sissend op de grond.
Het gaat zo snel dat Sifa en Doek niet meer weten waar ze moeten kijken. In een uur tijd zijn alle reuzenflatsers in zwarte as uiteen gevallen.

Die avond is er een enorm kampvuur in het dorp. Alle Zuidammers zijn er. Ze vieren feest omdat de reuzenflatsers verdreven zijn. Jok en Var zijn het middelpunt van het feest, samen met de draken. Ze vertellen over hun tocht naar Noorden. Over de avonturen op zee en de ontvangst door de dwergen. En daarna laten ze nog eens zien hoe ze op de rug van de draken, de reuzenflatsers te pakken namen.

Maar in het bos, drie dagen lopen van het dorp, ligt onder een boom een kleverig propje eieren van de reuzenflatser.

Eén gedachte op “Gifgroen

  1. GewoonHiltje

    Wat een leuk verhaal Selma, je hebt een rijke fantasie! De spanning liep op maar het liep goed af…. Totdat de eieren uitkomen natuurlijk. Pfff dan krijgen ze het weer zwaar.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.